Herken je dat? Dat jonge kinderen, die eenmaal de frietjes geproefd hebben, vervolgens brabbelend wijzen naar die “gele M”. Omdat die M er was tijdens de friet ervaring. Na de ervaring blijft de grote letter M langs de snelweg als een constant iets aanwezig. Zogenaamde impliciete informatie. Doordat de letter aanwezig is, kunnen jonge kinderen initiatief nemen om het te aanwijzen. Het was geen plan van ons als ouders, deze koppeling met de gele letter M, maar wel van het restaurant dat daar goed over heeft nagedacht. Een symbool (een voorwerp of plaatje) roept bij het kind een herinnering op van een activiteit, het inzetten van deze plaatjes en voorwerpen ter ondersteuning van communicatie noemen we visualiseren.
Puur door de aanwezigheid van de M tijdens deze ervaring is er een koppeling ontstaan. Hetzelfde principe geldt eigenlijk voor alle verwijzende foto’s en pictogrammen. Maar hoe vaak hoor je niet: ‘ja maar ‘snel’ begrijpt hij/zij niet, dat pictogram laten we weg’. Verander dat alsjeblieft in; ‘dat begrijpt hij niet, dat gaan we eerst ervaren en laten zien en aanbieden‘. Soms duurt het een lange tijd voordat er initiatief door het kind of de jongere genomen wordt om te wijzen, maar doorgaans zie je dat na een tijd dit wijzen toch tot stand komt en nieuwe communicatie ontstaat.
Daar waar we het bij baby’s of jonge kinderen gewoon vinden om te kletsen, moeten we hieraan wennen bij visuele taal en visualisatie. Denk terug aan je geklets bij een wiegje. We kletsen maanden tegen een baby alvorens er een verstaanbare respons komt. Het wordt in aanvang ook nog niet eens begrepen door de baby en toch spreek je samen. Onbewust biedt je geluiden en woorden aan die de aandacht vangen van een baby. Helaas is onze gesproken taal ook vluchtig. De kracht van visualisatie, van zoals voorwerpen en pictogrammen is dat ze statisch is. Het blijft aanwezig, je raakt het aan en beweegt erbij. Gebruik visualisatie dagelijks en spreek er bij. Leg nadruk op woorden en grappige geluiden. Verwacht in aanvang nog niks en geef geen opdrachten om te wijzen.
Uit de oude doos, kletsen bij een wiegje
Het maakt niet uit met welke vorm van visualisatie of welke situatie je begint. Volg je gevoel en overleg met elkaar, kijk wat er gebeurt, als je maar wel begint en wijst en visualiseert. Bespreek met elkaar waar foto’s, losse voorwerpen, concrete pictogrammen of abstracte pictogrammen of combinaties worden gebruikt om jullie gesproken taal te ondersteunen. Uit het voorbeeld van een meisje herinner ik me dat zij met opa ging wandelen in haar rolstoel, ze wandelde links naar de tunnel of rechtsom naar de eendjes, met de fysio oefende zij staan of grijpkracht, met papa wilde ze graag stoeien op de deken bij de bank, met mama samen eten en naar de markt. In eerst instantie werden foto’s gekoppeld aan de activiteiten en werd daar niets bij verwacht, iedereen had een eigen setje foto’s. Enkele weken verder werden de foto’s door haar herkent en aangewezen. Ze maakt keuzes uit deze foto’s. De foto’s hadden betekenis gekregen. Zo ging het gebruik van foto’s van bewust en impliciet naar bewust en expliciet, steeds een stap verder.
Begin daar waar je voelt en denkt dat het haalbaar is visualisatie in te zetten. Start met zowel expliciete visualisatie als ook impliciete visualisatie M en laat het groeien als een taal. Wacht daar niet mee! Zit je hierin vast, begin dan met één dagelijks terugkerende activiteit op één locatie. Zo ontstaat er meer toegang en gelegenheid voor communicatie.